Waar blijft de tijd?

Sapperloot! Het woord schoot mij pardoes te binnen. Er was een aanleiding, daar niet van. Op het kantoor van mijn werkgever liet ik "warempel" vallen. Als terloops. De uitsluitend jonge collega's keken mij verbaasd en elkaar geamuseerd aan. "Wat is dat nou voor een woord?" vroeg een dametje van nog geen zesentwintig glimlachend. "Warempel, dat ken je toch wel?" repliceerde ik op mijn beurt met geveinsde verbazing. Nee hoor, ze had nog nooit van dat rare woord gehoord. En hetzelfde gold voor de overige collega's. Sapristi!

Ik denk dat het tijd wordt om een stok te kopen. Niet omdat ik mank loop, maar uit overwegingen van nostalgie. Weemoed naar een tijd die ik niet heb meegemaakt en die ik ongetwijfeld volkomen ten onrechte verheerlijk. Voorwaar, ik kan het niet helpen. Misschien is het wel een vlucht naar achteren, een poging tot ontsnapping aan de moderne wereld, die steeds sneller lijkt te draaien. Maar ik zie me al met die stok op de deur van een relatie tikken. Precies zoals dat in vroeger eeuwen ging.

Ik zag een tijdje geleden een hele verzameling stokken liggen, of nee staan, in een winkel te Nijkerk waar je wax coats, kakhoedjes, peperdure geblokte sokken en nog veel meer spullen in de categorie country life kunt kopen. Alsof je het tijdperk van Charles Dickens binnenwandelt. Er lagen ook Sherlock Holmespetten, met die dubbele kleppen. Het water liep mij bij wijze van spreken door de mond. Want, en ik benadruk nogmaals dat het ongetwijfeld ten onrechte is, ik heb iets met die tijd. Waarschijnlijk komt het doordat ik mijzelf identificeer met de gegoede burgerij, die het toentertijd niet bepaald slecht had. Een heer had in die tijd geen werk, maar bezigheden. Heerlijk lijkt mij dat. Sherlock Holmes, dokter Watson, scherpzinnig converserend voor de open haard, genietend van een verse pijp en in afwachting van het souper dat door Mrs. Hudson wordt bereid. Baker Street, nietwaar? Had je eens een eindje verderop moeten kijken in de van paardenstront en rottend vuil vergeven sloppenwijken van Londen, waar het grauw huisde in gebrek en ontbering, voorzover dat niet hetzelfde is. Gezien mijn afkomst, zou ik waarschijnlijk in die drek zijn grootgebracht en dan had ik wat graag in de toekomst willen leven.

Komaan (zoals de majoor tegen zijn laars zeide) terug naar woorden die in onbruik zijn geraakt. Ik ken een emeritus dominee die politiek actief is en die regelmatig "gunst" zegt. Altijd aan het begin van een zin, dat spreekt. Dus: "Gunst, zo kun je er ook over denken." Of: "Gunst, dat raadsvoorstel had best iets minder wijdlopig mogen zijn." Prachtig woord, gunst. Verder ken ik een welzijnswerker die zich te pas en te onpas bediende van het woord "gut". Maar die man is al jaren in de VUT. Prima woord, daar niet van. "Gut, daar zeg je me wat." Of: "Gut, dat verbaast mij." Of (in de categorie melig): "Gut, zit ik nu al in de VUT?"

Waarom worden sommige woorden eigenlijk afgeschaft? Ik begrijp best dat onze vocabulaire bruist en dat vernieuwing een voorwaarde voor bestendiging is. Maar kunnen "cool" en "mieters" niet gewoon naast elkaar bestaan? En moet Dries van Agt nu echt de enige zijn die zijn gevoelens in de fraaiste formuleringen over het voetlicht brengt? De manier waarop die man de w uitspreekt, doet het vermoeden rijzen dat Limburg bij nader inzien in Suriname is gelegen. Van Agt hoorde ik eind jaren '80 in Lausanne, waar Amsterdam meedeed aan het kandidatencircus voor de Olympische Spelen van 1992, het volgende zeggen: "Ik zie een voorafschaduwing van succes." Prachtige volzin. De volgende dag vloog Amsterdam als eerste uit de race. Sakkers! Nou ja, daar kon Van Agt niets aan doen.

Heremijntijd, die kandidatuur van Amsterdam is al zolang geleden dat bijna niemand meer weet hoe desastreus de verkiezing voor onze hoofdstad destijds verliep. Sterker nog, de jongens en meisjes die geen flauw benul hebben wat "warempel" betekent, vinden het een mieters idee om een Nederlandse stad alvast voor de Spelen van 2020 kandidaat te stellen.

Ocharm.