Vrienden voor heel even
Mark Knopfler trad op in de Heineken Music Hall, dat is een muziekhal vlakbij de Amsterdam Arena, die op zijn beurt een voetbalstadion is. Music Hall klinkt beter dan muziekhal. Engelse woorden komen sowieso krachtiger over dan Nederlandse. Ik moet opeens denken aan ome Guus van de Westlandgracht, die mij m'n eerste zinnetje in het Engels leerde: "I fiel wiz my reet in the prikkeldreet." Als ik in de Van Eeghenstraat was opgegroeid, had ik wellicht een hoogleraar klassieke talen als buurman gehad en dan had ik nu vloeiend Latijn gesproken. Milieu meneer. Ik hang er geloof ik een beetje tussenin. Geen gym, maar ook niet Norma Liter.
Mijn zoon had mij uitgenodigd voor dat concert. Het voelde als een thuiswedstrijd, want normaliter gaan we die kant op om Ajax te zien spelen. De uitvoering zou om acht uur beginnen en we waren ruimschoots op tijd, maar wel te laat om nog een plaatsje te kunnen bemachtigen op de zittribune. We moesten ons heil dus zoeken op een soort enorme dansvloer die helemaal doorliep tot het podium. Ik koos strategisch positie bij een uitgiftepunt voor dranken, niet ver van de uitgang. Dit voor het geval Fitna bij nader inzien niet alleen in Jordanië en Iran tot reacties had geleid. Ik kon tegen een kunststof wand leunen en bovendien steun zoeken bij een enorme prullenbak waar het ene na het andere plastic glas in werd gekieperd.
Ik had net mijn eerste cola light naar binnen gegoten toen een echtpaar verscheen waarvan de mannelijke helft nog zwaarlijviger was dan ik. Mevrouw mocht er trouwens ook zijn. Innemende types. De man keek een beetje treurig naar de volle tribune en hij zei iets tegen mij dat dicht in de buurt kwam van ome Guus' "I fiel wiz my reet in the prikkeldreet". Het duurde even voor ik doorhad dat ik met een Amerikaan in gesprek was. Het echtpaar zag er, hoe zal ik het zeggen, niet Amerikaans uit. Vraag me alleen niet hoe een echtpaar er Amerikaans uit moet zien. En toch kwam die gedachte in mij op. Oudere hippies, om het woord overjarig maar niet te gebruiken. Zoiets.
De man gebaarde naar de afvalbak waar ik met mijn rechterhand losjes op steunde, alsof hij wilde vragen: "Is deze bak nog vrij?" Ik trok mijn hand van de rand af en zei: "Be my guest." Dat liet hij zich geen twee keer zeggen. Moeizaam hees hij zijn in casual kleding gestoken lijf op de afvalbakrand en toen hij zich zo goed en zo kwaad als dat ging had geïnstalleerd ontsnapte hem een zucht van verlichting. Hij bood mij een biertje aan en we raakten in gesprek. Amerikanen zijn heel open, is mij wel eens verteld. Nou, dat klopt. Ik had er een vriend voor heel even bij. Hij heet Jim Rayburn en hij komt uit Ohio. Met zijn echtgenote, Gertrude, wier overgrootvader een Nederlander was, bracht Jim een lang weekend door in Amsterdam. Het zou mij niet verbazen als hij daar een jaar of veertig geleden, al dan niet met Gertrude, ook al was geweest. Hotel Vondelpark. Het duurde namelijk niet lang of Jim trok een pijpje uit zijn borstzak waar het soort pijptabak in gaat dat je niet bij de sigarenwinkelier kunt verkrijgen. Ondertussen schoof hij op de rand van die prullenbank heen en weer dat het een aard had. "Hoe zit het?" vroeg ik schijnheilig. "Like a knife in my ass," antwoordde hij met die typisch Amerikaanse openheid. In stilte hoorde ik ome Guus "I fiel wiz my reet in the prikkeldreet" zeggen.
Jim moest even naar de wc en zo raakte ik in gesprek met Gertrude. Ik vroeg haar hoe ze er opgekomen waren een weekendje naar Amsterdam te gaan. Het leek mij eerlijk gezegd een bezoeking met jetlag en zo. Nou, dat viel wel mee. Ze vlogen namelijk eerste klas en het hotel was ook niet onaantrekkelijk. "Which hotel?" informeerde ik met een half oog en een dito oor voor Gertrude, aangezien ik het grootste deel van mijn blik had gevestigd op Mark, die een typische Knopflersolo uit zijn gitaar stond te schudden. "The Amstel Hotel," antwoordde Gertrude. Ik draaide mij verbijsterd naar haar toe. "The Amstel?!" Daar kost de goedkoopste kamer 3000 euro per nacht, heb ik mij laten vertellen. Gertrude glimlachte. Het reisje was hen aangeboden door Jims broer, Andrew Rayburn, ter gelegenheid van Jims zestigste birthday. Die Andrew heeft het helemaal gemaakt in the States, aldus zijn schoonzus. Hij is stichter en eigenaar van een fabriek in bevestigingsmateriaal, die marktleider werd en die zaak heeft hij verkocht. Daar is hij zo schathemelrijk van geworden dat hij inmiddels zijn eigen honkbalteam bezit. De Daytona Cubs. Minor League, maar evenzogoed. Good old Andrew had er zelfs voor gezorgd dat zijn broer en zijn schoonzus in Amsterdam door een auto met chauffeur werden rondgereden.
Maar geen zitplaats in de Heineken Music Hall. Behalve dan die prullenbak met de ijzeren rand die als een mes in zijn achterwerk priemde. Op driekwart van het concert, gaf Jim er de brui aan. Hij liet zich van de prullenbak glijden, gaf mij zijn visitekaartje, groette Peter en mij en haastte zich naar de uitgang, met Gertrude in zijn kielzog. Na de Sultans of swing had hij me twee kaartjes aangeboden voor de herhaling van het concert de volgende dag in dezelfde muziekhal. Die waren bestemd voor zijn broer met aanhang, maar Andrew had op het laatste moment voor het reisje naar Amsterdam moeten afzeggen. Ik had beleefd voor die kaartjes bedankt, want nu ik Mark Knopfler in het echt had gezien, kon ik het verder wel met cd's af. Geheel terzijde: Als je van een afstand naar die Mark kijkt, is het net alsof je Johan Cruyff virtuoos met de snaren ziet stoeien.
Thuisgekomen begon ik terstond te googelen. En ja hoor, Jim en Gertrude hadden geen woord gelogen. Kijk maar eens onder Daytona Cubs en dan kom je al gauw bij Andrew Rayburn terecht. Een sympathieke man aan zijn portret te oordelen. Geef mij zo'n broer.