I thought of Buddingh'
Ronald Giphart bezorgde mij op pagina 2 van De Volkskrant een déjà vu. Onder de kop Buddingh' las ik: "De eerste dichter die ik in levenden lijve zag, was Kees Buddingh', op een feestje bij mijn ouders thuis." Die bijna achteloze toevoeging "op een feestje bij mijn ouders thuis"... Wij hadden thuis zelden een feestje en als we al eens een feestje hadden, was de laatste die in levenden lijve zijn opwachting maakte wel een dichter. Een oom, een tante, een verdwaalde kennis en de kostganger die vloeiend mondharmonica speelde, daar moesten wij het op drie hoog in Amsterdam West mee doen. Niet dat ik jaloers ben op Ronald Giphart, want naar schatting vijftien jaar eerder dan hij was de eerste dichter die ik in levenden lijve ontmoette Kees Buddingh'.
Ronald had de invloed van zijn moeder aangewend om, met een schoolvriendje, belet te krijgen bij de beste dichter van Dordrecht, zoals Gipharts vader de Dordtse poëet omschreef. De jongens kwamen Buddingh' interviewen. Vijftien jaar eerder stonden mijn schoolvriendje Peter en ik bij Buddingh' op de stoep. Ik heb geen flauw idee hoe wij in kontakt waren gekomen met de gevierde auteur. Mijn schoolvriendje, dat tamelijk doortastend zoniet brutaal was, zal de ontmoeting wel hebben geregeld. Ik denk dat Peter gewoon 008 heeft gebeld om aan het telefoonnummer van Buddingh' te komen en dat hij daarna, zonder ook maar de geringste schroom. telefonisch een afspraak met de dichter heeft gemaakt. Zo was hij wel. Was. Inderdaad.
Hoe dan ook, op een wellicht herfstachtige maar voor hetzelfde geld lenteachtige middag arriveerden Peter en ik in Dordrecht. Buddingh' ontving ons in een oergezellige, boekovergoten ruimte, die voorzover ik mij herinner uitzicht bood op een haventje. Giphart rept van Buddingh's huis in de Bankastraat, waar hij (Giphart) zelf geboren is. Jarenlang heb ik gedacht dat die ruimte Buddingh's atelier was dat hij had gehuurd om in alle rust te kunnen werken. Raar is dat, ik heb me nooit om dit soort details bekommerd, maar sinds ik die column van Giphart heb gelezen, dringen zich vragen als deze aan mij op.
Kees Buddingh' nam alle tijd voor ons. Peter had een slimme vraag bedacht waarmee hij de schrijver op het verkeerde been zou zetten. Refererend aan Buddingh's dichtregel "Een yak is een yak is een yak", confronteerde hij onze gastheer met het veel oudere gedicht "A rose is a rose is a rose". Buddingh' vertrok geen spier. Ja, ik meende zelfs een nauw verholen geamuseerde uitdrukking op zijn innemende gelaat te zien verschijnen. Geduldig legde hij ons uit dat hier allerminst sprake was van plagiaat, al ben ik vergeten welke argumenten hij daarbij gebruikte. Ik was eerlijk gezegd niet zo geïnteresseerd in de strijd tussen een yak en a rose.
Toen we na een paar koppen thee en een boeiend gesprek op het punt stonden om op te stappen, liep Kees Buddingh' naar zijn rijk gevulde boekenkast, waar hij twee bandjes uit trok. Het waren Britse werkjes waarvan hij er vele had. Hij was vertaler Engels, want de literatuur had hem nog geen fortuin gebracht. Mijn boekje heette 'I thought of Daisy'. Op het schutblad schreef Buddingh' "Voor Frits Huis, een gezellige middag in Dordt" en daaronder zette hij zijn handtekening. Als een hond met zeven geslachtsdelen reisde ik, met mijn schoolvriendje, naar Amsterdam. Ik heb het boekje nooit gelezen, maar ik mocht het graag tevoorschijn toveren om met die tekst van Buddingh' te pronken. Op een dag bleek dat uitgerekend de bladzijde met Buddingh's opdracht uit het boek verdwenen was.
Ik wist niet dat Kees Buddingh' dagboeken bijhield, waarin hij bijvoorbeeld het bezoek van Ronald Giphart en zijn vriendje optekende. Dat is een beetje dom van mij, want ik wist wel dat W.F. Hermans die vriendelijke dichter uit Dordt onverhoeds in de rug had aangevallen en hem, toen hij al uitgeteld op de grond lag, bleef schoppen en trappen, omdat... Ja waarom eigenlijk? Stijlloos. Ik heb zo'n beetje alles van Hermans gelezen, maar mijn grote idool was en is Gerard Reve. Grote thema's in bijna banale alledaagsheid verpakt en gepresenteerd in een stijl zonder weerga. Mijn vriendje en ik hebben de volksschrijver eens een brief gestuurd waarvan de aanhef "Vader" was. Vraag me niet wat er in stond. We hebben er nooit antwoord op gehad. Het kan nog erger. Jan Lenferink vertelde mij jaren geleden dat hij met stoute schoenen aan de voeten naar Reve's huis in Greonterp was gereisd en dat hij daar aangekomen niet op de deur van Reve durfde te kloppen. Onverrichterzake reisde hij terug naar zijn kast in Zwolle of een soortgelijke provinciestad die nog niet aan de geestelijke bevrijding van de jaren '60 was toegekomen.
Ik vraag mij af of Kees Buddingh' in zijn dagboek van 1965 of 1966 een aantekening heeft gemaakt over twee Amsterdamse schooljongens met wie hij een gezellige middag in Dordt doorbracht.