Wereld van de bus
Mijn favoriete openbaar vervoermiddel is de bus. Niet dat ik er vaak gebruik van maak, maar als ik al eens een ritje maak, beleef ik de meest fascinerende dingen. Tijdens de korte ritten door mijn met een fenomenaal busbanensysteem begiftigde woonstad Almere, geniet ik altijd van hap snap gesprekjes met medepassagiers. Het onderwerp mag niet te ingewikkeld zijn, want voor je het weet stap je alweer uit. Het is de kunst om in kort tijdsbestek toch tot een soort afgeronde mini conversatie te komen. Als dat niet lukt, heb ik een passende oneliner op zak: "O, ik zie dat ik er uit moet. Nou, misschien komen we elkaar op de terugweg nog tegen." Dat slaat natuurlijk nergens op, want voor hetzelfde geld is mijn gesprekspartner op de terugweg. Maar dat heeft nog nooit iemand tegen mij gezegd. Busreizigers begrijpen elkaar.
Vorige week moest ik naar Amsterdam. Met lijn 157. Die rijdt in een half uurtje van Almere Haven naar het Amstel Station. Daar waag ik mijn auto niet aan. De bus was voor drie kwart met passagiers gevuld. Ik deed net of ik een beetje zat te dommelen, maar ondertussen hield ik beide oren wijd open voor die heerlijke gesprekken waar vooral de streekbus het patent op heeft. Ik hoefde mijn geduld niet lang op de proef te stellen. Achter mij hoorde ik een mannenstem de volgende opmerking maken: "Die buurman belde bij me aan. Of ik hem even met die veer wilde helpen." Ik spitste mijn oren in de hoop dat deze mysterieuze mededeling gauw nader zou worden verklaard. Een andere mannenstem, jonger dan de eerste, mompelde iets instemmends waaruit geen enkele nieuwsgierigheid naar buurman en veer bleek. Gelukkig hield de oudere stem vol. "Ik zeg ja, ik wil je wel helpen met die veer, maar dan heb ik een pompnageltang nodig. Want daar heb je een pompnageltang voor nodig." De jonge stem mompelde wederom instemmend, terwijl ik mij afvroeg wat in vredesnaam een pompnageltang kon zijn. Voor beide stemmen was dat gereedschap bljkbaar gemeengoed. "Nou, hij had ook geen pompnageltang," vervolgde de oudere stem. Het gesprek stokte even, maar gelukkig liep het niet dood. Daar klonk de oudere stem weer. "Maar wat blijkt nou? De buurman op de hoek, die heeft een pompnageltang." Welke buurman is dat nou weer, dacht ik en ik was niet de enige. "Huh?" reageerde de mompelaar. "Op de hoek. Die man met dat hondje," lichtte de oudere stem toe. Dus nu waren er drie buurmannen in het spel. Mijn medepassagier, de buurman met de veer en de buurman die niet alleen een pompnageltang maar ook een hondje had. We reden op de Hugo de Vrieslaan en het Amstel Station kwam steeds dichterbij. Ik zat te popelen om de afloop van het verhaal te horen, maar de oudere stem had òf een engelengeduld òf een weergaloos gevoel voor timing. Vlak voor de bus afmeerde, verbrak hij de stilte. "Die veer was zo gebeurd."
Eind goed al goed.
Thuis surfde ik terstond naar Google om te vernemen wat een pompnageltang is. Als ik het goed begrijp is het een popnageltang, dus zonder m en wat je er precies mee kunt, is mij niet helemaal duidelijk geworden. Zeker in relatie tot een veer.
Op de terugweg begon schuin voor mij een mobiel te rinkelen. Ik vestigde mijn blik op een jonge studente, die echter geen aanstalten maakte haar telefoontje uit een overvolle tas op te diepen. Het geluid was bedoeld voor de oudere dame die naast haar zat. Zij trok met een soepel gebaar een super modern toestelletje tevoorschijn, keek even op het display, bracht het apparaatje naar haar rechteroor en zei met de luide stem van iemand die niet zo goed door heeft dat de electronica zeer goed in staat is grote afstanden te overbruggen: "Dag schat." Het kon haar echtgenoot zijn, maar al gauw bleek dat het om een dochter ging. Om de een of andere reden herken je moeder dochtergesprekken al na de eerste twee woorden. De dame babbelde er vrolijk op los. Ook de oudere mensch heeft elke schroom voor openbaar mobiel telefoneren van zich afgeworpen. "Wat?" vroeg de dame. "Ik zit in de bus. Ik had een begrafenis." En even later: "Nee, die ken je niet." Ze schakelde moeiteloos over op de gezellige avond die ze een paar dagen eerder met haar dochter en mij onbekende anderen had doorgebracht. De dochter had zo te horen geen enkele belangstelling voor de uitvaart van iemand die ze toch niet had gekend.
Op busstation Het Oor stapte ik over om de twee haltes naar mijn bestemming af te leggen. Ik zeeg neer op een lege bank. Van een echte conversatie kwam het niet meer. Maar toen ik naar de middendeuren liep om uit te stappen, zag ik opeens een gezicht dat mij vaag bekend voorkwam. Misschien wel van de heenreis. "Wat een weer hè," zei ik in het voorbijgaan. Een reactie hoorde ik niet, of het moesten de deuren zijn die automatisch werden gesloten.