Is dit een mens?
Primo Levi was een vierentwintigjarige Italiaanse chemicus, toen hij in 1943 door de fascisten van Mussolini werd gearresteerd. Omdat hij jood was, werd hij via een Italiaans concentratiekamp in 1944 naar Auschwitz gedeporteerd. Hij overleefde de verschrikkingen van dat kamp en schreef er boeken over die hem wereldberoemd maakten. Maar om de roem was het hem niet te doen. In zijn boek ‘Is dit een mens?’ probeert Primo Levi te begrijpen wat de ene mens er toe drijft om de andere mens niet alleen zijn vrijheid te ontnemen, maar ook in zijn menszijn te ontkennen.
In de winter van 1945 werd Primo Levi, met twee andere gevangenen, te werk gesteld in een laboratorium waar de Duitsers synthetisch rubber wilden maken. Het was een buitenkansje, want de drie Häftlinge vonden er beschutting tegen de koude waarin hun mede-gevangenen buiten dwangarbeid moesten verrichten. Ze werden niet geslagen en genoten zelfs privileges waar hun lotgenoten slechts van konden dromen. In het laboratorium werkten vijf vrouwen, die de gevangenen volkomen negeerden. Zij leken zich volstrekt onbewust van het feit dat de drie vermagerde en in lompen geklede mannen menselijke wezens waren met ieder hun eigen identiteit.
Primo Levi schrijft: “Met ons praten ze niet en ze halen hun neus op als ze ons door het laboratorium zien strompelen, armzalig en vuil, misplaatst en onvast op onze klompschoenen. Eens heb ik Fräulein Liczba om een inlichting gevraagd; ze gaf me geen antwoord, maar keerde zich met een gezicht vol walging om naar Stawinoga en zei haastig iets tegen hem. Ik kon het niet verstaan, maar ‘Stinkjude’ heb ik duidelijk gehoord en ik voelde het bloed in mijn aderen stollen. Stawinoga zei me dat we ons voor alles wat het werk betrof tot hem moesten wenden.”
Is dit een mens?
Tijdens het ochtendappèl in Kamp Vught beviel een jonge joodse vrouw van een te vroeg geboren zoon. Een weerloze zuigeling, gedoemd om kort na de geboorte te sterven, al was het maar wegens het ontbreken van elke medische voorziening. De jongen kreeg wel een naam: Michiel. Hij was nu een mens, hij had een identiteit. Moeder en zoon werden met een veewagen naar kamp Westerbork vervoerd. Met een veewagen. In Westerbork kwam Albert Konrad Gemmeker, de ‘onkreukbare’ commandant van het doorgangskamp, onmiddellijk in actie. Hij liet een couveuse overkomen uit Groningen en hij haalde de Amsterdamse kinderarts en hoogleraar prof. dr. Simon van Creveld naar het kamp om de baby te onderzoeken. De moeder kon het kind niet zelf voeden. Zij werd op transport gesteld. Maar voor Michiel werden kosten noch moeite gespaard. Professor Van Creveld schreef uitgekiende voeding voor. Melk met liefst een druppeltje cognac er in. Gemmeker liet een fles Hennessy aanrukken. Twee verpleegsters kregen de opdracht Michiel 24 uur per etmaal te verzorgen. Langzaam maar zeker sterkte het kind aan. Toen Michiel zes pond woog, werd ook hij op transport gesteld. Gemmeker had het kind van de dood laten redden om het de dood in te jagen. Albert Konrad Gemmeker werd na de Tweede Wereldoorlog tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld, maar reeds in 1951 kwam hij vrij.
Wegens goed gedrag.
Is dit een mens?
Naarmate de tijd ons verder van de jaren ’40-45 wegdrijft, krijgt Dodenherdenking een bredere betekenis. We staan op 4 mei niet alleen stil bij de onderdrukking van toen, maar ook bij de onderdrukking van nu, want de geschiedenis blijft zich met onbuigzame regelmaat herhalen.
En de wereld wordt steeds kleiner. Oorlog in het Midden-Oosten dringt rechtstreeks onze veilige huiskamers binnen. Bloedbaden in Afrika zijn tastbaar geworden. Schendingen van mensenrechten, waar ook ter wereld, worden via mobiele telefoons bij ons binnengebracht. Niemand die nog kan zeggen: “Ik heb het niet geweten.”
Alleen al daarom is het goed om, al is het dan ook maar één dag in het jaar, stil te staan bij zowel de meest duistere als de meest lichtende kant van het bestaan. Zowel bij de kille kampcommandant die een zuigeling redde om hem op transport te zetten als bij de boer die een handvol onderduikers door de bezettingsjaren hielp. Zowel bij Adolf Eichmann als bij Primo Levi. Het is goed om ons de vraag te blijven stellen waarom de ene mens aan de ene kant van de lijn staat en de andere mens aan de andere kant. En vooral ook de vraag waar wij staan en waar wij onder andere omstandigheden zouden staan.
Maar als op 4 mei de klok acht uur slaat, denken wij twee minuten alleen aan al die slachtoffers, al die doden. Want als wij dat niet meer doen, wat blijft er dan over?