Deuheurwaarder in de bus

Ik zat in de bus. In m'n goeie goed, want ik was op weg naar het stadhuis van Almere alwaar ik als gemeenteraadslid de bevolking ging vertegenwoordigen. Ik was een beetje laat, want ik had een kleine vijfentwintig minuten bij de verkeerde bushalte gestaan. Dienstregelingen... Het was een lange bus. Achterin vond ik een zitplaats. Tegenover mij zat een jonge man aan een blikje goedkoop bier te lurken. Zo te zien had het leven hem weinig jeugd en dito volwassenheid geschonken. Ergens daar tussenin was hij blijven steken. Alsof hij klokslag twaalf een gek gezicht had getrokken en dat sindsdien niet meer in de plooi had gekregen.

De jonge man keek mij peinzend aan. Hij monsterde mij, liet zijn blik dwalen over mijn camel winterjas (jaren geleden een koopje in Weesp), mijn bijpassende zijden sjaal die ik meestal verkeerd om draag, mijn grijze pantalon uit de prehistorie waar ik sinds kort weer in pas en mijn glimmend gepoetste Van Bommels (voor de helft van de prijs gekocht in Kampen). Zijn ogen hielden even halt bij het polshorloge dat ik op mijn zestigste verjaardag van mijn vriend Joop heb gekregen. Hij trok een I Pod luidsprekertje uit een oor, boog zich een weinig voorover en lispelde iets dat klonk als "Weehee de la lahaa". Ik kon er geen chocola van maken, maar in verband met die blik op mijn polshorloge gokte ik dat hij vroeg hoe laat het was. Hij leek mij een man voor wie tijd geen betekenis heeft, behalve als het om de openingstijden van de supermarkt gaat waar hij zijn goedkope blikjes bier aanschaft.

"Vijf voor half acht," antwoordde ik monter. Hij schudde het hoofd. "Nee, dat vrahaag ik niet." Deze zin kwam er beter uit dan de vorige. Misschien moest hij even op gang komen. Maar die helderheid was van korte duur. Weer mompelde hij iets waar ik geen touw aan vast kon knopen. Dit keer antwoordde ik naar waarheid dat ik niet verstond wat hij zei. Hij haalde zijn schouders op, leunde achterover, maakte een subtiel wegwerpgebaar en bromde: "Lahaa maar." Dat was mijn eer te na. Als gemeenteraadslid vertegenwoordig ik ook hem, dacht ik. Dus boog ik mij voorover en zei: "Ik versta je gewoon niet." Ik trok er een gezicht bij alsof ik bereid was net zo lang naar hem te luisteren tot hij de woorden in de juiste volgorde en met een aanvaardbare dictie had uitgesproken. Hij nam een slokje uit het blik. Misschien kwam het door het bier, maar eindelijk kon ik verstaan wat hij reeds voor de derde keer vroeg: "Bent u een deuheurwaarder?"

Twee nog jongere mannen op de achterbank hadden moeite een lach te onderdrukken, terwijl ik verbijsterd nadacht over de vraag wat de man tegenover mij kon bezielen om in mij een deurwaarder te zien. Het liet zich raden dat hij al heel wat deurwaarders tegenover zich had gehad. Leken die allemaal op mij? Ik produceerde een stralende glimlach, bedoeld om hem op zijn gemak te stellen, en zei: "Nee, ik ben geen deurwaarder." Zijn ogen begonnen te twinkelen. Het ongeloof spatte er vanaf. "Jahaa," lachte hij bijna meewarig: "U bent een deuheurwaarder." De jonge mannen op de achterbank konden hun lachen niet houden, maar dat vatte mijn gesprekspartner als een bevestiging op. Guitig draaide hij zich half om, wees met zijn blikloze hand naar mij en debiteerde triomfantelijk: "Ja hè, hij izzun deuheurwaarder!"

Het werd mij te gortig. Straks dacht iedereen in die bus dat ik een deurwaarder was. Het moest niet gekker worden. "Waarom denk je nou dat ik een deuheurwaarder ben?" vroeg ik. Ik had niet eens in de gaten dat ik zijn taalgebruik overnam. Hij kneep zijn ogen samen, wierp mij weer die monsterende blik toe en sprak opmerkelijk helder: "U ziet er uihuit als een deuheurwaarder." Voor ik hem van repliek kon dienen vervolgde hij: "Uw kleheding. Gouhouden ringen. Dat hohorloge. U reiheist anders nohooit met de buhus. U hebt een dihikke BeheMWehe voor de de deuheur staan." Tevreden nam hij een teug uit het blik dat als een soort lamp van Aladdin maar niet leeg leek te raken. "Man, ik heb een Opel," wierp ik tegen, maar die mededeling werkte alleen maar nog meer op zijn lachspieren. Ik vroeg mij af bij welke halte hij er uit moest. Eén van de jonge mannen op de achterbank zei: "U bent toch Frits Huis?" Ik knikte gretig van ja, maar mijn reisgenoot met bierblik interrumpeerde gevat: "Jahaa, en hij izzun deuheurwaarder!"

Deze vertelling heeft geen ander einde dan dat de jonge man opeens op stond en met bierblik en al de bus verliet bij een in winterduister gehulde halte. Hij knoopte moeiteloos een gesprek aan met een jonge man die in een hoekje van het bushokje stond. Terwijl de deuren zich sloten en de bus optrok, zag ik dat de man met het bierblikje naar mij wees. Ik deed net of ik dat gebaar als een groet opvatte en zwaaide vriendelijk terug. Maar in gedachten hoorde ik hem zeggen: "Dahaar zit een deuheurwaarder!"